Vlak voor de zomer sloot minister Ronald Plasterk het loonruimteakkoord voor ambtenaren met drie kleinere vakbonden, CNV, CMHF en het Ambtenarencentrum. De FNV deed niet mee en vocht het loonakkoord tevergeefs aan bij de rechter.
Onderdeel van dit loonakkoord was een verlaging van de pensioenpremie. Op deze manier wilde het Rijk ambtenaren hun beloofde loonstijging van 5,05 procent geven. Echter, de pensioenpremie voor ambtenaren gaat per 1 januari minder omlaag dan verwacht en vanaf 1 april voert het ABP een herstelpremie in. Als het Rijk de loonstijging van 5,05 procent wil nakomen, dan vraagt dit om een compensatie van het Rijk of de werkgever.
Het loonakkoord betekende het einde van de nullijn die al jaren gold voor medewerkers bij overheden en onderwijsinstanties. Door in te stemmen met een lagere pensioenpremie werd in het loonakkoord ruimte vrijgemaakt voor verbeterde arbeidsvoorwaarden. Nu blijkt dat de pensioenpremie minder omlaag gaat, zouden ambtenaren meer premie moeten betalen om hun pensioen veilig te stellen. Deze rekening kan op drie plekken terecht komen: bij de werknemer, de werkgever of het Rijk. Als de rekening bij de werknemer terecht komt dan is daarmee het fundament onder het loonakkoord uitgehaald.
De Stichting Pensioenfonds ABP, bedrijfstakpensioenfonds voor de overheid en het onderwijs, maakt bekend dat de premie op 1 januari daalt van 20,8 procent naar 17,8 procent. In het loonakkoord is echter een daling naar 17,4 procent afgesproken. Op 1 april wordt de pensioenpremie weer verhoogt. Hoeveel is afhankelijk van de dekkingsgraad eind december. Met de verhoging wil het ABP weer voldoen aan de eisen van De Nederlandsche Bank. Voor een garantie van de pensioenen is namelijk een dekkingsgraad van 105 nodig. Eind september was deze bij het ABP, door tegenvallende investeringen, gedaald tot 95,5. In de zomer heeft het ABP een herstelplan ingediend om de positie te verbeteren.
Minister Plasterk heeft aangegeven dat het loonakkoord van kracht blijft en CNV Overheid gaat ervan uit dat het kabinet de tegenvaller voor haar rekening neemt. Het onderwijs en de overheid zullen echter vrezen dat zij de rekening moeten betalen. Scholen krijgen bijvoorbeeld jaarlijks een uitkering van het Rijk waarmee zij zelf de salarissen moeten (laten) betalen.
Bron: Volkskrant