Het nieuwe pensioenakkoord gaat uitgebreid in op ‘gezond werken tot het pensioen’. De sociale partners moeten dit deels bereiken door te investeren in duurzame inzetbaarheid en deels door het mogelijk maken van vervroegd uittreden. Dit meldt minister Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in een brief aan de Tweede Kamer met een overzicht van alle maatregelen uit het pensioenakkoord.
De minister en de sociale partners zien geen heil in algemene regelingen die zouden moeten zorgen dat werkenden het volhouden tot de eindstreep. “Een deel van de maatregelen ziet toe op duurzame inzetbaarheid, een ander deel op ondersteuning bij eerder uittreden. Kabinet en sociale partners hebben in het pensioenakkoord afgesproken dat hierbij een randvoorwaarde geldt dat er zowel bij individuele werkgevers als werknemers een prikkel moet bestaan om deze regelingen gericht in te zetten”, aldus Koolmees.
Het kabinet maakt vanaf 2020 een budget van tien miljoen euro structureel vrij voor duurzame inzetbaarheid en een leven lang ontwikkelen. Het vult het bijbehorende programma op twee manieren in. Dat gebeurt allereerst door het zorgen voor bewustwording over nut en noodzaak van duurzame inzetbaarheid en het benutten van ontwikkelkansen. Daarnaast moeten betrokken partijen bestaande kennis en interventies beter verspreiden en toepassen. De Stichting van de Arbeid heeft al een begin gemaakt met het invullen van het programma. Ook opleidings- en ontwikkelingsfondsen (O&O-fondsen), brancheorganisaties en kennisinstellingen gaan zich met de uitwerking bezighouden.
Eind vorig jaar meldde het kabinet al dat het tot 2025 meer ruimte wil geven aan vervroegd uittreden. Dit heeft het kabinet verwerkt in het wetsvoorstel ‘Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen’. Werkgevers en werknemers mogen tijdelijk een regeling voor vervroegd uittreden (RVU) afspreken zonder fiscale strafheffing. Tussen 2021 en 2026 hoeven werkgevers geen eindheffing te betalen over een RVU tot een bedrag dat netto gelijk is aan de AOW.
Een voorwaarde voor dit belastingvoordeel is dat het vervroegde uittreden gebeurt in de laatste drie jaar voor de AOW-leeftijd. De werkgever betaalt werknemers daarmee een soort vervroegde AOW. Dat kunnen zij dan eventueel aanvullen met spaargeld of door hun aanvullend pensioen eerder te laten beginnen.
Bij de nieuwe wet hoort ook een uitbreiding van het aantal weken verlofsparen van vijftig naar honderd. Werknemers kunnen deze opgespaarde weken gebruiken voor om- en bijscholing, een sabbatical, mantelzorg of vervroegd uittreden. De ‘Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen’ treedt naar verwachting op 1 januari 2021 in werking.
De vakbonden hebben de vurige wens dat werknemers na 45 jaar werken met pensioen kunnen. Hiervoor kijken onderzoekers momenteel naar verschillende scenario’s. Daarin komen de gevolgen voor arbeidsparticipatie en inkomensverdeling en voor het huishoudboekje van de overheid aan de orde. Voor eind 2020 zouden de uitkomsten hiervan bekend moeten zijn.
Toeslagen zijn juist bij de fysiek zware beroepen vaak een onderdeel van de beloning. Het gaat bijvoorbeeld om toeslagen voor onregelmatigheid, overwerk en inconveniënten. De afspraak van het kabinet en de sociale partners is nu om te onderzoeken of werknemers deze toeslagen op basis van vrijwilligheid kunnen omzetten in individuele pensioenopbouw. Hiervoor kan een werkgever dan een vrijwillige bijspaarmodule aanbieden.
Een andere mogelijkheid voor werknemers is om, eventueel in overleg met een financieel adviseur, ongebruikte fiscale ruimte te benutten voor lijfrente in de derde pijler. Op de website van de Belastingdienst staat een tool voor het berekenen van niet-benutte fiscale ruimte.
Bron: PW.