Het wijzigingsvoorstel van de Arbeidstijdenwet, dat meer duidelijkheid geeft over de definitie van ‘arbeidstijd’ en ‘rusttijd’ is eind december 2012 goedgekeurd door de Eerste Kamer. Hierdoor is de onduidelijkheid over deze begrippen verleden tijd.
Definitie arbeidstijd en rusttijd
In mei 2012 is een wijzigingsvoorstel voor de Arbeidstijdenwet ingediend. Aanleiding hiervoor was een uitspraak van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarbij de vraag speelde of reistijd onder de arbeidstijd valt. Daardoor ontstond een discussie over de definitie van arbeidstijd. Deze definitie was niet opgenomen in de Arbeidstijdenwet, waardoor werkgever en medewerker wel eens verschilden over de vraag of het reizen van en naar het werk als werktijd moet worden aangemerkt.
Door de aanname van voorstel is de officiële definitie van ‘arbeidstijd’: de tijd dat de medewerker onder gezag van de werkgever arbeid verricht. Die gezagsrelatie was tot nu toe niet opgenomen in de wet. De definitie van ‘rusttijd’ is: de tijd die geen arbeidstijd is.
Wel of niet verrichten van arbeid
Arbeid hoeft niet perse het verrichten van (de gebruikelijke) werkzaamheden te zijn. Als voorbeeld wordt gegeven: de tijd die een arts ’s nachts in het ziekenhuis doorbrengt omdat hij oproepbaar moet zijn. Deze tijd valt onder arbeidstijd, ook als hij tijdens deze wachtdienst slaapt. In die situatie is er sprake van een gezagsrelatie. De arts is namelijk verplicht gehoor te geven aan een oproep tijdens deze wachtdienst. Daarom wordt de volledige wachtdienst van de arts als arbeidstijd gerekend.
Valt reistijd ook onder arbeidstijd?
Of reistijd als arbeidstijd geldt en de werkgever de gemaakte reisuren als arbeidsuren moet uitbetalen, hangt af van de gezagsrelatie. Als de werknemer tijdens de reistijd ter beschikking staat van de werkgever, dan is de reistijd ook arbeidstijd. In de CAO of eigen bedrijfsregeling kunnen afwijkende bepalingen worden opgenomen over de reistijd in relatie tot de arbeidstijd.
Bron: Arbo Rendement