Volgens professor Jan van Ours levert een flexibele AOW-leeftijd veel voordelen op. Het gaat zowel om het geluk en de gezondheid van oudere werknemers als de welvaart van Nederland. Met de belastingopbrengsten van langer doorwerkende hoogopgeleiden kunnen lager opgeleiden eerder met pensioen.
Van Ours werd onlangs hoogleraar Toegepaste Economie met specialisaties arbeid, gezondheid en welzijn aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. “Flexibele pensionering voor werknemers met een goede pensioenvoorziening bestaat in Nederland al, ook al ligt de AOW-leeftijd vast. De mogelijkheid om eerder of later dan de AOW-leeftijd met pensioen te gaan, is een keuze met consequenties voor de hoogte van het pensioen”, legt hij uit. “Voor werknemers zonder goede pensioenvoorziening is die keuzemogelijkheid niet aanwezig en is voor flexibele pensionering een flexibele AOW-leeftijd nodig.”
Het CPB heeft de gevolgen van een flexibele AOW-leeftijd berekend met als grenzen maximaal twee jaar eerder en vijf jaar later dan de wettelijke AOW-leeftijd. Uitgangspunt was een toename van de AOW-uitkering met 6,5 procent voor elk jaar uitstel. De verwachting van CPB is dat mensen vaker voor vervroegde ingang van de AOW zullen kiezen dan voor uitstel. Op korte termijn stijgen de AOW-uitgaven met een half miljard euro, op langere termijn dalen ze met 200 miljoen. “Zo op het oog bedragen die niet veel voorstellen”, meent Van Ours.
De kersverse hoogleraar denkt dat een zelfgekozen AOW-leeftijd veel oplevert. “Onderzoek laat zien dat het de welvaart kan verhogen, onder andere doordat hoogopgeleide mensen vermoedelijk langer blijven doorwerken. De extra belastingopbrengsten kunnen worden gebruikt om lager opgeleiden eerder met pensioen te laten gaan. Het is dan wel nodig dat pensioen en de start van de AOW-uitkering samenvallen. Met andere woorden, het moet onmogelijk zijn om betaald werk te verrichten als er al AOW wordt ontvangen. In hoeverre dit een deeltijdpensioen in de weg staat, is me niet helemaal duidelijk.”
Van Ours lijkt het niet zo moeilijk om met flexibele pensionering bij te dragen aan de gezondheid, het arbeidsplezier en levensgeluk onder oudere werknemers. Hij denkt ook dat langer doorwerken gemiddeld gezien vanuit gezondheidsoogpunt geen probleem is. Verder vindt de Rotterdamse hoogleraar dat het niet goed is om in gemiddelden te denken, maar dat het beter is om rekening te houden met verdelingen. Voorkeuren mogen ook best een rol spelen. “De groep oude werknemers is heterogeen. Deze varieert van werknemers die de dagen aftellen waarop ze kunnen stoppen met werken tot werknemers die langzaam de afgrond van pensionering zien naderen.”
Volgens Van Ours is de toename van de levensverwachting op zich onvoldoende om te veronderstellen dat oude mensen langer kunnen doorwerken. “Of dat kan of niet hangt af van hun gezondheid. Die gezondheid is op zichzelf niet los te zien van het doorwerken. Het kan zijn dat langer doorwerken slecht is voor de gezondheid of juist goed. Dat hangt mede af van het type beroep.” Denken in termen van zware en niet-zware beroepen lijkt hem echter niet zinvol. “Het geeft een onoplosbaar afbakeningsprobleem, want wanneer is een beroep zwaar en wanneer niet? En, wat voor de één een geestelijk zwaar beroep is, is dat voor een ander niet.”
Bronnen: Binnenlands Bestuur, Oratie Jan van Ours