Artikel
2 dec '15
2 december '15
3 min

Nederlands onderwijs onderscheidt zich binnen OESE

Ons onderwijs doet het goed volgens de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Nederlandse scholieren krijgen meer les dan hun leeftijdsgenoten in de rest van de OESO en zijn met hun diploma goed voorbereid op de arbeidsmarkt. Ook zijn Nederlanders minder vaak werkloos dan inwoners van andere OESO-landen met een vergelijkbaar opleidingsniveau.

De goede onderwijsprestaties van Nederland blijken uit het landenrapport van de OESO, Education at a Glance 2015. Er zijn vooral grote verschillen bij mensen met een havo-, vwo- of mbo-diploma. Zij hebben in Nederland in acht van de tien gevallen een baan. Dat is driekwart voor de gehele OESO.

Meer vertrouwen

Verder scoren Nederlandse havo’ers, vwo’ers en mbo’ers duidelijk hoger op sociale aspecten. Zo hebben ze veel meer vertrouwen in anderen (30 procent tegenover gemiddeld 18 procent voor de hele OESO). Verder vinden in Nederland relatief meer mensen met een havo-, vwo- of mbo-diploma dat er geen misbruik van ze wordt gemaakt (22 procent tegen gemiddeld 16 procent). Ook menen meer Nederlanders dat ze invloed hebben op de regering (36 procent om 30 procent gemiddeld).

Hoger opgeleid dan ouders

Het lukt in Nederland goed om jongeren hoger op te leiden dan de generaties voor hen. Een derde van de 25 tot 34-jarigen heeft hoger onderwijs gehad dan hun ouders. Het gemiddelde voor de OESO is 28 procent.

Minimum aantal lesuren

Nederland is zo’n beetje het enige land in de OESO waar bijna alle kinderen op hun vierde al naar school gaan. Ook is het verplichte minimum aantal lesuren hoger dan in de rest van de OESO. Het Nederlandse primaire onderwijs kent bijvoorbeeld een minimum van 940 uur per jaar, tegenover 804 gemiddeld in de OESO-landen. In het voortgezet onderwijs is het minimum 1000 uur per jaar tegenover 916 voor de OESO gemiddeld.

Vergrijsd lerarenkorps

Het lerarenbestand in Nederland blijkt nogal vergrijsd te zijn. Rond de helft van de docenten in de bovenbouw van havo, vwo en in het mbo is ouder dan 50 jaar. Dat is elders in de OESO een derde. In het primair onderwijs is 40 procent boven de 50. Gemiddeld voor de OESO is dat 30 procent. Daartegenover staat dan weer dat in Nederland 18 procent van de leraren in het primair onderwijs jonger is dan 30. Voor de gehele OESO is dat 13 procent.

Vrouwen met hoger onderwijs

Tegen de helft van de vrouwen tussen de 25 en 34 jaar heeft hoger onderwijs gehad. Dat is 3 procent meer dan het OESO-gemiddelde en 9 procent meer dan het percentage mannen met hoger onderwijs. Wel blijft het inkomen van deze vrouwen ook in Nederland nog steeds onder de maat. Zij verdienen gemiddeld 83 procent van wat mannen met hetzelfde opleidingsniveau verdienen. Dit verschil is wel de kleinst binnen de hele OESO. Gemiddeld krijgen vrouwen in OESO-landen 74 procent minder loon dan mannen.

Bron: Rijksoverheid.nl